Stille politiek en het minimumloon
De Voor 14-campagne van de FNV heeft gezorgd dat politieke partijen gingen luisteren naar kiezers, in plaats van grote bedrijven. Het resultaat was een verhoging van het minimumloon met 8–20%. In een artikel in Transfer analyseer ik de electorale mechanismes die hierbij een rol hebben gespeeld en presenteer ik een methode om van tevoren de haalbaarheid van zo’n strategie te onderzoeken. Hieronder een samenvatting van het artikel.
Stille politiek
De afgelopen decennia is de relatieve waarde van het minimumloon flink gedaald. Dit is opmerkelijk, want een ruime meerderheid van de kiezers wil juist een hoger minimumloon. Dit voorbeeld staat niet op zich: onderzoek laat zien dat politieke besluitvorming vooral rekening houdt met de voorkeuren van kiezers met een hoog inkomen en een lange opleiding. Dit roept de vraag op hoe politieke partijen de wensen van grote groepen kiezers kunnen negeren en hiermee wegkomen, zonder dat ze worden weggestemd. Het antwoord is: door te zorgen dat een onderwerp niet op de politieke agenda staat, zodat het geen rol speelt in het stemgedrag.
Je kan een onderwerp bijvoorbeeld depolitiseren door het te presenteren als een technische kwestie die je het beste over kan laten aan deskundigen. Daarbij is een belangrijke rol weggelegd voor het CPB, dat verkiezingsprogramma’s doorrekent. Het CPB gaat ervan uit dat een hoger minimumloon een negatief effect heeft op de werkgelegenheid en op het begrotingstekort. Dit maakt het voor partijen electoraal riskant om zo’n maatregel in hun verkiezingsprogramma op te nemen. De aannames van het CPB staan echter ter discussie; zo blijkt uit veel onderzoeken dat een hoger minimumloon nauwelijks gevolgen heeft voor de werkgelegenheid.
Een andere manier om een onderwerp weg te houden van de politieke agenda is door het te herdefiniëren. Zo wordt inkomensbeleid vaak geherdefinieerd als een discussie over de koopkracht van specifieke groepen, waar je het beste iets aan kan doen met gerichte maatregelen, zoals toeslagen of lokaal minimabeleid. Volgens het CPB zijn dit soort gerichte maatregelen efficiënter dan het verhogen van het minimumloon. Ze zijn echter ingewikkeld om uit te voeren, de uitvoeringskosten zijn hoog en het bereik is vaak laag. Bovendien beperken ze zich tot specifieke groepen. Hierdoor kunnen ze worden verlaagd of ingetrokken zonder al te veel risico op politiek verzet.
Pepper D. Culpepper heeft de term ‘stille politiek’ geïntroduceerd. Zolang een onderwerp onder de radar blijft, kunnen bedrijven het overheidsbeleid beïnvloeden door achter de schermen te lobbyen. Dat verandert als de discussie over een onderwerp ‘luidruchtig’ wordt: dat trekt de aandacht van de kiezers, waardoor politieke partijen rekening moeten houden met wat de kiezers belangrijk vinden. Dat was precies het doel van de ‘Voor 14’-campagne (inmiddels Voor 16) die de FNV in 2018 heeft opgezet: zorgen dat het minimumloon in 2020 op de politieke agenda zou staan, zodat politieke partijen hier niet omheen zouden kunnen bij het schrijven van hun verkiezingsprogramma’s voor 2021.
Kiezersgedrag begrijpen
Om te beoordelen of zo’n strategie zou kunnen werken, vroegen we ons af wat voor effect dit zou kunnen hebben op kiezersgedrag. Is het denkbaar dat kiezers naar een andere partij zouden overstappen? Zou dit effect groot genoeg kunnen zijn om te zorgen voor een meerderheid in de Tweede Kamer voor een hoger minimumloon? Die vragen hebben we geanalyseerd met behulp van het Nationaal Kiezersonderzoek (NKO) en het concept ‘keuzesets’.
Kiezers veranderen regelmatig van partij, maar hier zit wel logica in: ze beperken zich over het algemeen tot partijen die aansluiten bij hun waarden of ideologie. Stemgedrag kan je opvatten als een proces dat uit twee stappen bestaat. Eerst vormen kiezers een keuzeset met partijen waarop ze in de toekomst misschien zouden kunnen stemmen; vervolgens kiezen ze één van die partijen om daadwerkelijk hun stem op uit te brengen. Keuzesets zijn over het algemeen vrij stabiel en je kan ze in kaart brengen met enquêtevragen.
We hebben een groep ‘potentiële overstappers’ gedefinieerd: kiezers die 1) op een partij hebben gestemd die geen voorstander is van een hoger minimumloon, maar die 2) tenminste één partij in hun keuzeset hebben die hier wel voor open staat, en die 3) vinden dat de overheid maatregelen moet nemen om de inkomensverschillen te verkleinen. De gedachte is dat dit kiezers zijn die vanwege de campagne wel eens de overstap zouden kunnen maken van een partij die het minimumloon niet wil verhogen, naar een partij die dat wel wil.
Het bleek dat 20% van de kiezers kan worden aangemerkt als potentiële overstapper. Zelfs als die allemaal daadwerkelijk zouden overstappen, dan nog zou dat niet genoeg zijn geweest om in de Tweede Kamer een meerderheid te krijgen voor een hoger minimumloon.
We meenden echter dat er nog een tweede mechanisme is dat voor een meerderheid kan zorgen. Een aantal politieke partijen had een flink aandeel potentiële overstappers onder hun kiezers. Ze liepen dus het risico dat deze kiezers weg zouden lopen als het minimumloon een verkiezingsthema zou worden. Om dat te voorkomen, zouden deze partijen ervoor kunnen kiezen om hun standpunt aan te passen en alsnog steun uit te spreken voor een hoger minimumloon. Via dit tweede mechanisme zou de campagne wel voor een meerderheid in de Tweede Kamer kunnen zorgen, zo was onze conclusie.
De campagne en haar effecten
In de Voor 14-campagne ligt de nadruk niet op direct contact met politici, maar op het stimuleren van een debat over het minimumloon onder kiezers en in de media. In mijn artikel richt ik me vooral op de activiteiten tot ongeveer maart 2021. Die activiteiten bestonden onder meer uit community organising, digital organising, en diverse acties. Verder heeft de FNV een economische analyse en een boek gepubliceerd, lokale groepen namen contact op met de gemeenteraad, de campagne introduceerde Fat Cat Day in Nederland en de FNV nam een minimale looneis van 14 euro op in het arbeidsvoorwaardenbeleid.
Voordat de campagne van start ging, was er nauwelijks aandacht voor het onderwerp. In 2009 en 2018 zijn voorstellen gedaan voor een verhoging, maar die werden min of meer genegeerd door andere politieke partijen en de media. Dat veranderde met de landelijke lancering van de Voor 14-campagne op 14 april 2019. Deze actie lokte reacties uit van werkgeversorganisaties, politieke partijen en academici. Organisaties zoals vrouwenorganisaties en kerken sloten zich aan bij de FNV-eis. Er kwam steeds meer politieke steun voor een hoger minimumloon.
In 2020 konden politieke partijen niet langer om dit onderwerp heen. Het tweede mechanisme uit onze haalbaarheidsstudie lijkt te hebben gewerkt: bijna alle partijen namen een hoger minimumloon op in hun verkiezingsprogramma, inclusief partijen die eerder weinig op hadden met het verkleinen van de inkomensongelijkheid. Na de verkiezing besloot de nieuwe regering om het minimumloon te verhogen, voor het eerst sinds de invoering van het minimumloon in 1969. Ondertussen gaat de Voor 16-campagne gewoon door: wat de FNV betreft moet het minimumloon nog een stuk verder omhoog. Kiezers zijn het daarmee eens.
Het volledige artikel vind je hier.